Maria, grootmoeder, gelovig, vroom, paternoster

Mijn twee Maria's

Mijn beide grootmoeders, waarvan er één in leven is, en één overleed toen ik zestien was, dragen allebei de naam Maria. Deze twee Maria’s konden niet meer verschillend zijn. Maria die overleden is, werd Mia genoemd. Als kind was ik vaak bij haar. Op de televisiekast in de smalle woonkamer stond haar idool: Maria. Het was een beeldje van een kuise vrouw met een blauwe mantel. Als ik op bezoek kwam haalde Mia haar idool van de kast. Zo ontdekte ik de eerste keer dat het beeldje geen echt beeld was. Je kon draaien met haar plastieken hoofd en als je die dop verwijderde, kon je gieten. Zachtjes gieten. Zo nam Moeke, want ik noemde haar natuurlijk nooit Mia, bij elk bezoek haar idool in de hand, draaide aan het hoofd en besprenkelde mijn voorhoofd met magisch water. Een paar druppeltjes konden volstaan. Ze maakte een kruisje op mijn voorhoofd en zei dat ze bad voor al haar kinderen en kleinkinderen. In die tijd, als bloeiende tiener, was ik absoluut niet gelovig. Toch genoot ik telkens weer van haar handeling. Ze bood bescherming en gaf me het gevoel dat ik bijzonder was. Belangrijk voor haar, zo belangrijk dat ze iets hogers vroeg om me mee te beschermen. Op één van de foto’s in diezelfde woonkamer stond een van haar broers poserend naast de paus. Er zat wel wat kerkelijk bloed in die kant van de familie.

Grootmoeder twee is nu achtentachtig en ik ken niemand die zo vrijgevochten en rebels is. Mijn oma doet waar ze zin in heeft en is absoluut vrijzinnig. Ze rookt haar dagelijkse sigaretten, drinkt elke voormiddag haar aperitief, gevolgd door een reeks glazen in de namiddag en avond. Oma heeft de wereld gezien. Ze maakte de verste reizen: op safari in Kenia, op bezoek bij de tempels in Indonesië en alles daartussen. Ze is niet geschoold maar wel belezen en dweept met Marx. Mijn oma is erg sociaalvoelend. Ze heeft geen kapitaal, en als ze iets heeft, zoals een onverwachte erfenis of een cadeau, dan deelt ze het. Toen ik zei dat ik na mijn lerarenopleiding theologie ging studeren (ze dacht vier jaar lang dat het psychologie was), vroeg ze verbolgen: ‘Geloof jij dan in een hiernamaals?’ Met de beste wil van de wereld kon ze niet begrijpen dat een intelligente vrouw geloofde dat er een hiernamaals bestond. ‘Het is een vorm van bewustzijnstoestand’, probeerde ik dan. En ook: ‘Voor mij zijn de hemel van de christenen en het nirwana van de boeddhisten hetzelfde.’ Toen was ik haar kwijt.

Ze zeggen weleens dat een kind veel genen van de grootouders erft. Ja, dat een kind soms meer lijkt op een van de grootouders dan op de ouders, qua karakter, qua gedragingen. Ik ben het product van beide grootmoeders. En ik zit precies tussen hen in. Ik kan me niet plaatsen achter de vrome, Rooms-Katholieke houding van Moeke. Ik heb moeite met formulegebeden, opgelegde rituele handelingen en het slaafs volgen van een geloof. Moeite met hiërarchie ook, en opkijken naar heiligen. Een echte heilige staat op gelijke hoogte, en zegt ook niet dat hij heilig is. Eveneens heb ik moeite met de vrijzinnige houding van oma. Een vrijzinnig mens gelooft dat de werkelijkheid stopt bij de mens. Dood en gedaan.

Als kleinkind ben ik het product van deze twee Maria's. Allebei hebben ze me geïnspireerd tot het geloof dat zich nu in mij gevormd heeft. En zo is Chapel of Mary ook een eerbetoon aan hen!