ongeluk, revalidatie, patiënt, kruk

Superman flost

Het is kil in de kamer.  Op tafel prijkt een fles Bordeaux. Ernaast een glas met opgedroogde bodem. ‘Ik kom u welkom heten en vragen hoe het met u gaat.’ Mary legt het kaartje op zijn bed. Haar eerste patiënt zit in tegenstelling tot het merendeel van de patiënten niet in een rolstoel, maar in een fauteuil. De relaxzetel is gedraaid, hij kijkt naar buiten.

‘Zeg jij steeds u?’ Zijn rug is mager, zijn huid oogt bleek.

‘Dat hangt er vanaf. Waarschijnlijk begin ik daar steeds mee, uit beleefdheid.’

Twee heldere ogen kijken recht in de hare. ‘Ik let steeds op het taalgebruik van mensen. Het houdt mijn geest scherp.’ Hij legt zijn krant weg. ‘Ik verveel me hier. Ik moet iets doen.’

Mary kijkt naar de klapstoelen voor bezoekers. ‘Mag ik gaan zitten?’

‘Nee, dat mag niet. Wat is dat voor een stomme vraag? Ik zou je een wijntje aanbieden, maar dat mag niet zeker?’

Ze vouwt een klapstoel open. ‘Voor mij is het water en koffie tijdens de werkuren.’

‘Ik kreeg de wijn van een vriend. Ik nip er ’s avonds van.’ De fles is meer dan halfvol. 

Hij kijkt naar de keychain waaraan haar sleutel glimt. ‘Waarvoor staat die afkorting?’

‘Dat weet ik niet. Het is mijn eerste dag.’

‘Gebuisd! Kom in augustus maar terug.’

Er verschijnen kraaienpootjes rond zijn ogen. ‘Toen ik nog studeerde, zat ik continu met mijn neus in de boeken, gekluisterd op mijn zolderkamer. Dat was mijn eigen keuze. Ik mis de buitenlucht. Als ik mijn stoel draai, zie ik net de toppen van de bomen.’

‘Het klinkt alsof je woont in het groen.’

‘Ik woon in Schilde. Een vrijstaand huis met een  grote tuin vlakbij het bos. Ik heb ook in Duitsland gewoond. Ik ben kaakchirurg. Mond-, keel- en kaakchirurg. Ik was de beste in mijn vakgebied.’ Een resem aan medische terminologie volgt. Op zijn eigen tempo. De ogen vol aangeslagen vonken. Ogen die het leven hervatten in de herinnering van vroeger. Ze bewegen sneller. ‘Ons afdelingshoofd zag het meteen in mij. Ik kreeg een loft in Straatsburg – waar ik opleidingen gaf. En een Porsche. In mijn vrije tijd jogde ik. Mijn conditie was uitstekend. Ik…’

Zijn woorden willen met hem een loopje nemen, maar worden bruusk onderbroken.

‘Ik kom u meenemen voor uw oefeningen.’

‘Ik wil geen oefeningen.’

‘Het is tijd voor uw therapie.’ De glans op zijn ogen is weggespoeld.

‘Over tien minuten?’

‘Goed. Ik haal  eerst nog een andere patiënt’. Gesterkt door zijn overwinning wil hij de draad hernemen. De draad van wat hij aan het vertellen was. De lijn van zijn levensloop. Hij is de draad kwijt.

‘Als ik vragen heb over mijn kaak, moet ik bij u zijn?’

Hij speurt mijn kaaklijn af. ‘Je hebt een goede beet. Je hebt geen chirurgie nodig. Poets je goed?’

‘Twee keer per dag. Enfin, dat probeer ik.’

‘Dat is voldoende. Drie keer is niet nodig. Flos je?’

‘Ik weet me geen weg met de flosdraad. Het snijdt in mijn tandvlees. Stokjes lukt beter.’

‘En dental cleaners?’

‘Die dunne metalen staafjes? Die heb ik in alle maten en kleuren. Ik geraak er niet overal mee tussen, en het bloedt.’

‘Dat gaat voorbij.’

‘Ik weet het, maar ik doe het niet graag.’

‘Flossen is echt belangrijk.’

‘Ik zal er op letten. Zal ik volgende week terugkomen?’

‘Mag ik dat op papier?’

Een week later gaat Mary goed voorbereid naar zijn kamer. ‘CCN staat voor centrum voor christelijke naastenliefde.’

Ze schuift de stoel voor zich uit en kijkt naar de fles wijn. Ze ziet er net hetzelfde uit als de week voordien.

‘Ah. Dat had ik niet geraden.’

‘Hoe gaat het met de verveling? Kan je je wat bezighouden?’

‘Ik puzzel veel.’

‘De bomen beginnen te bloeien. Je zicht wordt mooier.’

Hij kijkt naar buiten. ‘Stilaan begint het. Jammer dat er zoveel voor staat.’ 

Een haarlok springt nukkig over zijn voorhoofd. Hij wrijft hem uit zijn gezicht. De krullen verzachten zijn scherpe neus.

‘Ik woon in een villa. Ik heb de kamer beneden. Zullen we een stukje wandelen?’

‘Na u!’ Hij houdt de deur voor haar open.

‘Ga jij maar eerst.’

Hij blijft staan, de kruk in de hand. ‘Alsjeblieft. Dat is het enige dat ik nog voor een vrouw kan doen. Vroeger reden ze mee in mijn Porsche. Dan trek je automatisch vrouwen aan.’

Ze staan halverwege de gang.  Zijn rechterhand rust op de reling. In zijn linkerhand de kruk. ‘Ik scheurde met die wagen. Ik dacht dat ik Superman was.’

‘Is het zo dat het gebeurd is?’ Stilte.

‘Ik zou liever ergens anders willen zijn.’

‘Waar zou je het liefst willen zijn?’

‘Onder water. Ik zou nog eens willen duiken.’

‘Ik zou bang zijn dat ik zonder zuurstof kwam te zitten, zo diep onder de begane grond.’
‘Je moet vertrouwen’, zegt hij.

Vertrouwen in een vloeibare wereld zonder belijning. Mary zou angst hebben te verdrinken. Maar hij verdrinkt niet. Hij vecht. De verpleegster wenkt. Zijn bad is klaar. Hij  worstelt met zijn T-shirt. De stof trekt scheef, zijn arm hangt vast. Geduldig trekt hij aan de mouwen en minuten later zijn beide armen door het T-shirt gehesen.

*

Vandaag vertrekt Superman. Mary neemt afscheid. ‘Je was mijn eerste patiënt. Ik zal je nooit vergeten.’ 

Hij steekt zijn lippen vooruit. Er blinkt wat speeksel op. Een natte zoen kleeft op haar wang. Een laatste keer opent hij de deur voor haar. Ze zwaait tot hij uit haar gezichtsveld is verdwenen. Als ze die avond in de spiegel kijkt terwijl ze haar tanden flost, staat ze met beide voeten op de grond. 'Ik ben een gezonde vrouw', denkt Mary. 'De wereld ligt aan mijn voeten. Alles is nog mogelijk.'