sterven, overlijden, palliatief, stervensbegeleiding, ziekenzalving, zalving, zegening, sacrament

Toen de zon voor het laatst onderging

Weldra zal de zon voor het laatst ondergaan.  De gordijnen zijn toe. Ik zet een elektronisch theelichtje op het nachtkastje en druk op het knopje van de CD-speler. De instrumentale muziek verlicht de ruimte. Sereen en rustig klinkt het.

Op de stoel staat een paar witte sneakers met zilveren glitters erop. Ik  zet ze op de grond en ga zitten. Ze ligt op bed en draagt een T-shirt met palmbomen op. De palmbomen en kokosnoten doen denken aan op reis gaan. Van deze reis zal de patiënte  nooit meer terugkeren.

‘Ik kom je wat gezelschap houden. Je hoeft niets te zeggen.’ Ik had deze vrouw twee keer gesproken: één keer om haar te verwelkomen en één keer om haar een goede thuiskomst te wensen. De hoofdverpleegster noemde haar het zonnetje op de gang. Gisteren mocht de zon naar huis, en toen kwam de zonsverduistering. Onverwacht viel ze in het midden van de gang, op de dag waarop de zon weer op zou gaan.

Haar gelaat vertoont vlekken. Haar lichaam is meer bot dan vlees. Ik neem haar hand. Ze voelt koud en knokig. Ze antwoordt door mijn hand te aanvaarden. Haar adem is hevig, als een felle rukwind die krachtig in de lucht blijft hangen. Een wind die niet wil gaan liggen. Ik draai het flesje gewijd water open. Als ik het voorhoofd wil zegenen, draait ze zich bijna onmerkbaar. ‘Ik zal enkel je handen zegenen’, zeg ik, en  wrijf over haar handen. Ik feliciteer haar handen, die heel hun leven hebben gewerkt, geholpen en gerust. Die misschien naar kinderen hebben verlangd, en kleinkinderen. Een man om naast haar te staan. Een man die nu haar hand had kunnen vasthouden.

Als ik het verhaal van de houten fluit lees, opent ze één oog. De fluit is gemaakt van een dode tak. De fluit zingt, de tak krijgt een tweede leven. Ik wil haar voorhoofd zoenen, maar de korst weerhoudt me. Zachtjes streel ik haar kortgewiekte haren. Naast ons ligt een plastiek bloemenkrans van witte rozen. Het is het eerste dat ik vond in de kast. Plots ging het razendsnel. ‘Ik zal je nooit vergeten. Het is de eerste keer dat ik dit doe. Ik hoop dat ik niet te klungelig ben.’

Ze zegt niets. Het enige dat ik merk is de kilte van haar hand.

‘Je zal wel pijn hebben. Je hoeft niet te reageren. Ik ga hier nog een beetje bij jou zijn. Gewoon een beetje zitten, zonder woorden. Soms zeggen we te veel.’ Zo houd ik haar hand verder vast, terwijl de fluit zijn lied zingt. 

Als ik later op de dag naar mijn bureau terugkeer en het kransje in de kast zet, voelt mijn hand warm. Precies op de plaats waar ik haar hand vasthad. Alsof het kransje de energie in de kamer heeft meegenomen. Dan valt het inzicht als een flits in mij: de zon straalt, en wel als nooit tevoren!